vrijdag 1 juli 2016

Veranderde zeden en gebruiken.

Iedere morgen en avond staat hier de goede fee om Marimon een injectie te geven en om de andere dag zijn verbanden de verschonen. Zo hopt ze de hele dag van de een naar de ander, en iedereen is blij haar te zien. Soms ben ik het enige sprekend wezen dat ze op een dag tegenkomen, zegt ze.

Of ze ze ook wast en aankleedt. Ja, dat doet ze ook. Maar willen ze dat wel en is dat ook nodig? Ik stel mij voor dat ze dat vroeger ook niet deden. Gingen wij dan iedere dag in bad?

Nee, dat gingen we niet. Des morgens voor we naar school gingen deden we wel een soort poedeltje in de keuken en soms als ons moe goede zin had ging er een washandje met groene zeep en koud water langs onze armen, hals en snuit. Dat was heel gewoon, dat deed iedereen. Roken we dan niet? Ja, we roken. Mensen en dingen hadden een geur. De prutsloot, de schillenkar, de verse broodjes op de bakkerskar, de paardenhoeven die verwisseld werden in de smidse (brandlucht), het ingekuilde gras (getver), ingekuilde bieten(heel getver), gieren op het land (blèh), de boerenkinderen in de klas die in een stolpboerderij woonden, dus met de koeien onder één dak leefden(lekker), de snotneuzen, de voddenboer, de pijptabakmix van de bovenmeester. Eens in de week in de teil voor de kachel. Wij kinderen dan tenminste. Waar de grote broers en zus of onze ouders zich wasten? Ik heb het nooit gezien. Ik denk met een afwaskom in de slaapkamer. Als onze oma uit Delfzijl kwam logeren, werd er een wastafeltje met lampetkan en waskom naar boven gehesen. Voor haar wel. Mijn vader vond het niet zo erg  dat er geen wasgelegenheid was. Hij had een hekel aan wassen,  überhaupt om uit de kleren te gaan, en zeep wantrouwde hij als de pest: 'daar gaat de zelfreinigende werking van mijn huid mee naar de megoksie'.
Later, toen we een douche hadden met 'vaste'wastafel, moesten wij hem met de hele familie trekkend en duwend onder de straal zien te krijgen. Stonk hij dan niet? Dat vond ik niet. Hij rook naar teer en carboleum, naar algen en kanaal, naar tabak en ongeschoren, naar hout en haring. Hij rook naar man. En op zondag naar scheerzeep en talkpoeder.

Op een dag moest ik naar de kolenboer om een mudje kolen te bestellen. Het zou goed kunnen dat het zondagmorgen was, want vroeger kon je op elk uur van welke dag dan ook bij de middenstand 'achterom'. Ik klopte echter bij hem op de voordeur. 'Kom maar binnen' werd er geroepen. Toen ik de deur opendeed, zat daar in de gang de kolenboer in een teil. Bruin hoofd met zwarte vegen en knalblauwe ogen met een zwart kohlrandje als Charly Chaplin met een wit lijf. 'Zeg het maar maissie'. 'Een mud kolen graag voor Bakker van de Genieweg, kolenboer'. 'Komt voor mekaar, maissie'. Zo makkelijk was dat toen. Ik vond het ook helemaal niet raar. Moet je nu om komen.

De voordeur waar ik op klopte, met zoontjes Robbie links en Keessie rechts. Middelste lange jongen, onbekend.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten