Dit is het huisje waarin ik niet helemaal geboren, maar wel opgegroeid ben. Ik was 2 dat ik er kwam wonen en heb geen herinnering aan mijn geboortehuis een paar km verderop. Het was een enkelsteens huisje met houten kap er tegenaan getimmerd aan de achterkant. Enkelsteens, dus warm in de zomer en koud in de winter, tochtig in de herfst. Het rook er altijd een beetje schimmelig. Er was geen douche of bad, één waterpunt (koud) in de keuken. Er was zelfs een waterput, maar die is volgestort met cement nadat een van de katjes er in was gevallen. de W.C. was achter in de schuur, een hele tocht vanuit de slaapkamer, vooral in de winter. Geen verwarming boven in de slaapkamers, 2 kolenkachels beneden in de voor en achterkamer, die je af kon sluiten met schuifdeuren, wat wel gebeurde in de winter om brandstof te sparen. We hokten dan met vader, moeder en 5 kinderen in het achterkamertje, waar ook nog op een rekje rond de kachel het wasgoed hing te drogen. Mijn broer Frits noemde het een proletenhok, ik had er geen moeite mee, vond het gezellig. Maar ik was de jongste, dan heb je nog niet veel ruimte nodig, speelde met mijn mini popjes achter het wasrek, waar ze in de brandhoutdoos woonden. IJsbloemen op het raam, een kruik en een stapel dekens. In de zomer de wanden van de voorslaapkamer waar mijn zus en ik sliepen zwart van de muggen, die in de wilde wingerd nestelden. Mijn vader had voor elk raam passende horren gemaakt, behalve voor onze muggeninlaat, want dat was een klapraam, wat je met een stok met haak er aan moest bedienen. voor het naar bed gaan dus een half uurtje met opgerolde krant , muggenmeppers nooit van gehoord, de wanden te lijf. Dan gauw het licht uit en insmeren met citronel.
In de zomer was er het strand op 15 km afstand of met minder weer het Heemskerkerbos. Het Noordzeekanaal op enkele km als we geen zin hadden om te ver te fietsen, of als onze ouwe barrels van fietsen onklaar waren en niemand zin had in bandenplakken of ketting omleggen. De durfals doken vanaf de dukdalven bij de pont het het kanaal in, wat verboden was, eigenlijk. niemans keek er naar. Aan het eind van de straat was het zwembad, iedere zomer een gezinsabonnement. En bij de school een enorme speeltuin met hoge en gevaarlijke attributen. De bunkers, ijssieledderen, slootjespringen (en er in vallen), liggend langs de prutsloten salamanders vangen, peren poeren, schele Bertus de schilleboer pesten, op het karretje van Ko Vod springen en er af geslagen worden. Opschuildertje, slagbal, badminton, dieffie met verlos, allemaal op straat. Tenten bouwen en winkeltje spelen met het etalagemateriaal van de sigarenboer als koopwaar. Kleine huizen, veel kinderen. Je hoefde de straat maar op te gaan en er gebeurde altijd wat. Dat we nog leven mag een wonder heten. Hoewel sommigen van mijn leeftijdgenoten er al niet meer zijn. Maar ja, van leven ga je nu eenmaal dood.
Voorkant met muggenraam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten